Toetsweek 1, VWO 6.
Recensies Ventoux
Recensie
1: “Ventoux: een aflevering van
'Klasgenoten”
Bron: Vrij Nederland
Auteur van de recensie: Jeroen Vullings
Auteur van de recensie: Jeroen Vullings
Er is vaker literair over vriendschappen tussen mannen
geschreven, en al is die tussen Max Delius en Onno Quist uit Mulisch’ De
ontdekking van de hemel moeilijk te overtreffen, toch was het een aardig
idee van Bert Wagendorp (1956) om dáár nu eens de inzet van te maken van zijn
eerste roman, Ventoux.
In een groot, bewonderend
interview in de Volkskrant, de krant waar hij als redacteur aan verbonden is en
columns voor schrijft, liet hij weten dat mannen niet zozeer praten maar samen
dingen doen – daar gaat ’t om. En mannen doen mannendingen, zoals samen
fietsen. Gehuld in de juiste hemdjes en broekjes van het juiste merk zitten ze
op hun fietsen van het juiste merk en dan voltrekt zich alras een ervaring waar
vrouwen buitenstaan, leert Ventoux ons: ‘Vier mannen, en we fietsten. Nergens
is het gevoel van vriendschap en loyaliteit zo sterk als bij een groepje mannen
op de fiets. Je let op elkaar, de sterkste doet het meeste werk en zet de
anderen uit de wind. Je raakt bij het passeren even een rug aan, als een korte
liefkozing. Je voelt de concentratie, de poging één fietsend beest te worden,
één lijf, één geest.’
We leven in een tijd waarin niet alleen topsporters, maar ook fanatieke sportliefhebbers kunnen rekenen op schier onbegrensde aandacht in de media. Je kunt geen krant openen, geen televisie aanzetten of je wordt toegepraat door nogaltijdjongensmannen, met een immer opborrelende sportachtergrond dan wel -voorkeur. Niet zelden zijn het de voormalige voetbal-, schaats- en wielrenverslaggevers, bekend van programma’s die ze presenteren en guitige optredens als sidekick in talkshows, die daarnaast gedichten en romans schrijven en en passant bepalen wat we moeten lezen. Meestal zijn dat boeken van schrijvers die op ze lijken en die hun interessen delen. Het is een gesloten wereld van deze mannen, die elkaar (in sporttermen) graag de bal toespelen.
Dat verschijnsel is niet nieuw. In 1979 schreef Jeroen Brouwers een vlammend stuk in literair tijdschrift Tirade, De Nieuwe Revisor’, waarin hij zich keerde tegen de oprukkende ‘jongetjesliteratuur’ en een lans brak voor minder gemakzuchtige fictie. Je kunt er, zoveel jaar na dato, niet omheen dat de jongetjesliteratuur dominant is.
We leven in een tijd waarin niet alleen topsporters, maar ook fanatieke sportliefhebbers kunnen rekenen op schier onbegrensde aandacht in de media. Je kunt geen krant openen, geen televisie aanzetten of je wordt toegepraat door nogaltijdjongensmannen, met een immer opborrelende sportachtergrond dan wel -voorkeur. Niet zelden zijn het de voormalige voetbal-, schaats- en wielrenverslaggevers, bekend van programma’s die ze presenteren en guitige optredens als sidekick in talkshows, die daarnaast gedichten en romans schrijven en en passant bepalen wat we moeten lezen. Meestal zijn dat boeken van schrijvers die op ze lijken en die hun interessen delen. Het is een gesloten wereld van deze mannen, die elkaar (in sporttermen) graag de bal toespelen.
Dat verschijnsel is niet nieuw. In 1979 schreef Jeroen Brouwers een vlammend stuk in literair tijdschrift Tirade, De Nieuwe Revisor’, waarin hij zich keerde tegen de oprukkende ‘jongetjesliteratuur’ en een lans brak voor minder gemakzuchtige fictie. Je kunt er, zoveel jaar na dato, niet omheen dat de jongetjesliteratuur dominant is.
Is dat een probleem? Nee, in de
boekhandel vind ik nog steeds genoeg literatuur die er meer toe doet, een
groter beroep doet op de lezer, geschreven is vanuit de overtuiging dat
literatuur een moeilijk genot biedt. Maar tegelijkertijd ontstaat er, door die
toffe jongens-hegemonie op tv en nu ook in een aantal kwaliteitskranten, een
vals beeld van wat literatuur kan schenken. Armoede regeert, als je vooral
simpele lectuur door simpele schrijvers voor lezers op zoek naar een simpel
leesmoment de hemel in prijst.
Zo kan het gebeuren dat 'Ventoux is uitgeroepen tot ‘Boek van de maand’ in DWDD en al een week na verschijning een bestseller is. Zulk publiekssucces betekent niet automatisch dat het boek niks voorstelt. Bij Stoner had die massa lezers gelijk. Maar voor Ventoux gaat die vlieger niet op.
Zo kan het gebeuren dat 'Ventoux is uitgeroepen tot ‘Boek van de maand’ in DWDD en al een week na verschijning een bestseller is. Zulk publiekssucces betekent niet automatisch dat het boek niks voorstelt. Bij Stoner had die massa lezers gelijk. Maar voor Ventoux gaat die vlieger niet op.
Waarom deed Laura dat toch
Het idee om je in een verhaal over mannenvriendschap te concentreren op wat die vormt, is vruchtbaar genoeg. Samen mannendingen doen, zoals dat eerder genoemde fietsen. Wagendorp beschikt, op schaarse momenten in zijn roman, over de pen om die sensatie op de lezer over te brengen: daar waar zijn hoofdpersoon Bart Hoffman een berg opfietst, door zijn grenzen heengaat en door suikergebrek aan het hallucineren slaat. Sterk is ook de beschrijving van het fatale ongeluk dat een van de vrienden op 25 juni 1982 op de rand van de Mont Ventoux trof: ‘Daar was het alsof een onzichtbare hand hem bij zijn haren pakte en zijn hoofd tegen de grond drukte, waardoor de rest van zijn lichaam doorgleed, met het hoofd als draaipunt en daarna ook tot stilstand kwam. Het was geen hand, maar een paaltje.’
Zulke actiepassages zouden een roman over mannenvriendschap goed kunnen dragen, maar Wagendorp maakt een cruciale fout: hij geeft in zijn roman niet alle ruimte aan het oproepen van dat raadselachtige gevoel van onderlinge verbondenheid tussen bevriende mannen. Dat doe je door vooral hun gezamenlijke doe-dingen te beschrijven. Maar Wagendorp laat ze almaar praten en praten.
Het probleem daarbij is dat er niet zoveel is om over te praten in Ventoux. Ooit had je een vriendenclubje: Bart, Joost, André, David, Peter en Laura. Alle jongens begeerden Laura, maar deze ‘muze’ deed ‘het’ met de dichter Peter, degene die zich dood zou rijden op de Mont Ventoux. En ook een keertje met Bart, de bofkont. Dat was fijn. Vervolgens tobt Bart decennia lang – onderwijl verwekt hij een dochter bij zijn vrouw – waarom Laura dat toch deed. Tel je zegeningen, zou je zeggen, maar Wagendorps held raakt er danig door getroebleerd. Decennia later komen de vijf overlevers weer bijeen op de Mont Ventoux. Ze hebben allemaal hun eigen levens geleefd. Zo is André een drugscrimineel, Bart een misdaadverslaggever, David heeft een reisbureau, Joost is een frauderende wetenschapper en Laura komt uit het mysterieuze Italië, waar ze zich na Peters dood gevestigd heeft. Wagendorp laat zijn beoogde drama aldus verzanden in een ellenlange aflevering van Klasgenoten.
Het idee om je in een verhaal over mannenvriendschap te concentreren op wat die vormt, is vruchtbaar genoeg. Samen mannendingen doen, zoals dat eerder genoemde fietsen. Wagendorp beschikt, op schaarse momenten in zijn roman, over de pen om die sensatie op de lezer over te brengen: daar waar zijn hoofdpersoon Bart Hoffman een berg opfietst, door zijn grenzen heengaat en door suikergebrek aan het hallucineren slaat. Sterk is ook de beschrijving van het fatale ongeluk dat een van de vrienden op 25 juni 1982 op de rand van de Mont Ventoux trof: ‘Daar was het alsof een onzichtbare hand hem bij zijn haren pakte en zijn hoofd tegen de grond drukte, waardoor de rest van zijn lichaam doorgleed, met het hoofd als draaipunt en daarna ook tot stilstand kwam. Het was geen hand, maar een paaltje.’
Zulke actiepassages zouden een roman over mannenvriendschap goed kunnen dragen, maar Wagendorp maakt een cruciale fout: hij geeft in zijn roman niet alle ruimte aan het oproepen van dat raadselachtige gevoel van onderlinge verbondenheid tussen bevriende mannen. Dat doe je door vooral hun gezamenlijke doe-dingen te beschrijven. Maar Wagendorp laat ze almaar praten en praten.
Het probleem daarbij is dat er niet zoveel is om over te praten in Ventoux. Ooit had je een vriendenclubje: Bart, Joost, André, David, Peter en Laura. Alle jongens begeerden Laura, maar deze ‘muze’ deed ‘het’ met de dichter Peter, degene die zich dood zou rijden op de Mont Ventoux. En ook een keertje met Bart, de bofkont. Dat was fijn. Vervolgens tobt Bart decennia lang – onderwijl verwekt hij een dochter bij zijn vrouw – waarom Laura dat toch deed. Tel je zegeningen, zou je zeggen, maar Wagendorps held raakt er danig door getroebleerd. Decennia later komen de vijf overlevers weer bijeen op de Mont Ventoux. Ze hebben allemaal hun eigen levens geleefd. Zo is André een drugscrimineel, Bart een misdaadverslaggever, David heeft een reisbureau, Joost is een frauderende wetenschapper en Laura komt uit het mysterieuze Italië, waar ze zich na Peters dood gevestigd heeft. Wagendorp laat zijn beoogde drama aldus verzanden in een ellenlange aflevering van Klasgenoten.
'Sorry, ik ben nu eenmaal een
echte sportjongen'
Zelden een verhaal gelezen waarin
zo oeverloos uitgesponnen, herhaald en herkauwd wordt als in het te
schematische en door deze gebreken levenloze Ventoux. Hoe vaak we niet
moeten lezen dat de ‘neger’ David zo goed gekleed is, ‘de zwarte man’ die
‘altijd soepel in de heupen’ is en die omdat hij neger is, ‘een hele grote’
heeft en geen homo kan zijn. Clichés alom.
Komt er eens een fris personage op de proppen zoals Barts dochter Anna, gaat ze vertellen wat we al tig keer gelezen hadden: ‘Jij bent best bijzonder, pap. Een dode dichter, een beroemde geleerde, een misdadiger en de directeur van een reisbureau. Aan zijn vrienden herken je de man, zeggen ze toch?’
Er zijn meer bezwaren. De flauwiteiten. Bart gaat naar bed met Laura: ‘Je hebt je sportbroekje nog aan.’ ‘Sorry, ik ben nu eenmaal een echte sportjongen.’ Het staat er echt.
Dan de kitsch. Wagendorp heeft al de neiging te vervallen in hooggestemde mooizeggerij, die hij voor diepe wijsheden verslijt. Regelmatig heeft hij het zo over ‘de ziel’. Héél erg is de reünie bij Peters graf. André zegt: ‘Peter! (...) ouwe reus! Hoe is-ie dan?’ Nu wist de lezer al dat Peter dood is, maar kitschkoning Wagendorp heeft daar iets op gevonden. Hij schrijft: ‘Een windvlaag trok door de kastanjebomen.’ Joost verklaart dan: ‘Goed, zo te horen.’ Nóg is het niet genoeg. ‘We sloegen de armen om elkaars schouder en vormden een halve cirkel rond het tijdelijke monument.’ You’ll never walk alone – die kazige sentimentaliteit.
Echt mis gaat het als het over vrouwen gaat. ‘Hinke was mooi, had de blanke huid en de heldere, uitdagende ogen van het noorden.’ En: ‘Haar ogen waren blauw, niet het harde Germaanse blauw, maar het blauw dat je wel ziet op huizen op de Griekse eilanden. Haar huid was van goudkleurige zijde.’
Maar het grootste bezwaar van dit boek is zijn voorspelbaarheid. Traag beweegt de plot zich naar wat we al te lang hebben zien aankomen, langs personages zonder persoonlijkheid. Wat een onmacht.
Komt er eens een fris personage op de proppen zoals Barts dochter Anna, gaat ze vertellen wat we al tig keer gelezen hadden: ‘Jij bent best bijzonder, pap. Een dode dichter, een beroemde geleerde, een misdadiger en de directeur van een reisbureau. Aan zijn vrienden herken je de man, zeggen ze toch?’
Er zijn meer bezwaren. De flauwiteiten. Bart gaat naar bed met Laura: ‘Je hebt je sportbroekje nog aan.’ ‘Sorry, ik ben nu eenmaal een echte sportjongen.’ Het staat er echt.
Dan de kitsch. Wagendorp heeft al de neiging te vervallen in hooggestemde mooizeggerij, die hij voor diepe wijsheden verslijt. Regelmatig heeft hij het zo over ‘de ziel’. Héél erg is de reünie bij Peters graf. André zegt: ‘Peter! (...) ouwe reus! Hoe is-ie dan?’ Nu wist de lezer al dat Peter dood is, maar kitschkoning Wagendorp heeft daar iets op gevonden. Hij schrijft: ‘Een windvlaag trok door de kastanjebomen.’ Joost verklaart dan: ‘Goed, zo te horen.’ Nóg is het niet genoeg. ‘We sloegen de armen om elkaars schouder en vormden een halve cirkel rond het tijdelijke monument.’ You’ll never walk alone – die kazige sentimentaliteit.
Echt mis gaat het als het over vrouwen gaat. ‘Hinke was mooi, had de blanke huid en de heldere, uitdagende ogen van het noorden.’ En: ‘Haar ogen waren blauw, niet het harde Germaanse blauw, maar het blauw dat je wel ziet op huizen op de Griekse eilanden. Haar huid was van goudkleurige zijde.’
Maar het grootste bezwaar van dit boek is zijn voorspelbaarheid. Traag beweegt de plot zich naar wat we al te lang hebben zien aankomen, langs personages zonder persoonlijkheid. Wat een onmacht.
Recensie
2: 'Ventoux: Een jongensboek (m/v) over vriendschap dat leest als een trein'
Bron: de Volkskranthttp://www.volkskrant.nl/vk/nl/3352/boeken/article/detail/3451661/2013/06/03/Ventoux-Een-jongensboek-m-v-over-vriendschap-dat-leest-als-een-trein.dhtml
Auteur van de recensie: Hans Bouman
Auteur van de recensie: Hans Bouman
Het verdient aanbeveling om na het uitlezen en dichtslaan
van Ventoux van Bert Wagendorp nog even terug te bladeren naar de Proloog en
daar de laatste twee alinea's te herlezen. Hier wordt een foto beschreven
waarop zes bevriende jongelui staan, vijf jongens en een meisje. Pas bij
herlezing valt op hoe beknopt en sereen hier de essentie wordt samengevat van
het drama dat op de volgende pagina's zal worden beschreven.
Ventoux is een roman over de vreugde, dramatiek en geheimen
van de vriendschap. De zes hoofdpersonen leerden elkaar kennen in Zutphen, waar
ze opgroeiden. Het dramatische hoogte- en dieptepunt van hun vriendschap
speelde zich af toen ze, 18 jaar oud, in 1982 een kampeervakantie in
Zuid-Frankrijk doorbrachten, waarbij drie van hen de Galibier en de Ventoux
beklommen. Bij de afdaling van de Ventoux kwam een van de drie, Peter, om het
leven.
Na het ongeluk viel de vriendenclub langzaam uiteen. Het meisje, Laura, op wie bijna iedereen heimelijk verliefd was, vertrok naar Italië en liet nooit meer van zich horen. De compromitterende feestspeech die een van de vrienden hield op het huwelijk van verteller/ik-figuur Bart Hofmann, vormde de genadeklap.
Als de roman begint, zijn we dertig jaar verder. Bart, inmiddels gescheiden en vader van een dochter van 19, is misdaadverslaggever bij de Volkskrant. Hij heeft alleen nog contact met David, die in Zutphen een reisbureau drijft, maar door een samenloop van omstandigheden duiken in kort tijdsbestek alle oude vrienden opnieuw op in zijn leven.
Hij ontmoet André in de rechtbank, als deze wordt vrijgesproken van de verdenking van handel in cocaïne, belt natuurkundeprofessor Joost wanneer die blijkt te zijn genomineerd voor de Spinozaprijs en ontvangt via Facebook een uitnodiging van de nog altijd in Italië woonachtige Laura. Ze is komende zomer in Avignon, waar ze een theaterstuk regisseert en nodigt de vrienden uit langs te komen.
Rouwverwerking
De vier vatten het plan op om bij die gelegenheid opnieuw de Mont Ventoux te beklimmen en hoewel het niet met zoveel woorden wordt gezegd, is het duidelijk dat niet alleen liefde voor het fietsen en sublimatie van de midlifecrisis, maar ook een behoefte aan rouwverwerking hiervan de drijfveer is.
Via een reeks soepel geschreven anekdotes en dialogen geeft Wagendorp mooie en scherpe typeringen van de vier vrienden en wekt hij met welgekozen details (pukkel, Puch, Kreidler, Herman Kuiphof, Theo Koomen, Sjakie en de Wondersloffen, Rini Wagtmans, Nick Drake, Lynyrd Skynyrd) hun jeugdjaren tot leven.
Natuurlijk krijgen Tim Krabbé en Jan Kal de literaire wieler-eer die hun toekomt. Maar Wagendorp zelf kan er ook wat van: 'Het was een zachte dag in mei, met het heldere, scherpe licht dat in één dag een fietserslijf schildert, het harde wit tegen het bruin.' En wat te denken van de plotselinge herinneringen die opdoemen tijdens de afdaling van de Col de la Madeleine...
Ondertussen strooit Wagendorp gedoseerd met onnadrukkelijke vooruitwijzingen naar de dramatische climax waartoe de confrontatie met het verleden onvermijdelijk zal leiden. Zoals de herinnering aan de woorden van Laura, dertig jaar geleden. 'Ik wou dat ik gewoon was. En ik wou dat Peter ook gewoon was.'
Ventoux gaat niet zozeer over wielrennen als wel over het wezen van vriendschap, met de gelijknamige col in de rol van louteringsberg die moet worden beklommen om die gecorrumpeerde vriendschap te kunnen herwinnen.
Wagendorp heeft een jongensboek (v/m) geschreven dat leest als een trein. Preciezer: als de wielertrein van de Raleighploeg die, eind jaren zeventig, begin jaren tachtig, negen van de elf ploegentijdritten in de Tour won.
Na het ongeluk viel de vriendenclub langzaam uiteen. Het meisje, Laura, op wie bijna iedereen heimelijk verliefd was, vertrok naar Italië en liet nooit meer van zich horen. De compromitterende feestspeech die een van de vrienden hield op het huwelijk van verteller/ik-figuur Bart Hofmann, vormde de genadeklap.
Als de roman begint, zijn we dertig jaar verder. Bart, inmiddels gescheiden en vader van een dochter van 19, is misdaadverslaggever bij de Volkskrant. Hij heeft alleen nog contact met David, die in Zutphen een reisbureau drijft, maar door een samenloop van omstandigheden duiken in kort tijdsbestek alle oude vrienden opnieuw op in zijn leven.
Hij ontmoet André in de rechtbank, als deze wordt vrijgesproken van de verdenking van handel in cocaïne, belt natuurkundeprofessor Joost wanneer die blijkt te zijn genomineerd voor de Spinozaprijs en ontvangt via Facebook een uitnodiging van de nog altijd in Italië woonachtige Laura. Ze is komende zomer in Avignon, waar ze een theaterstuk regisseert en nodigt de vrienden uit langs te komen.
Rouwverwerking
De vier vatten het plan op om bij die gelegenheid opnieuw de Mont Ventoux te beklimmen en hoewel het niet met zoveel woorden wordt gezegd, is het duidelijk dat niet alleen liefde voor het fietsen en sublimatie van de midlifecrisis, maar ook een behoefte aan rouwverwerking hiervan de drijfveer is.
Via een reeks soepel geschreven anekdotes en dialogen geeft Wagendorp mooie en scherpe typeringen van de vier vrienden en wekt hij met welgekozen details (pukkel, Puch, Kreidler, Herman Kuiphof, Theo Koomen, Sjakie en de Wondersloffen, Rini Wagtmans, Nick Drake, Lynyrd Skynyrd) hun jeugdjaren tot leven.
Natuurlijk krijgen Tim Krabbé en Jan Kal de literaire wieler-eer die hun toekomt. Maar Wagendorp zelf kan er ook wat van: 'Het was een zachte dag in mei, met het heldere, scherpe licht dat in één dag een fietserslijf schildert, het harde wit tegen het bruin.' En wat te denken van de plotselinge herinneringen die opdoemen tijdens de afdaling van de Col de la Madeleine...
Ondertussen strooit Wagendorp gedoseerd met onnadrukkelijke vooruitwijzingen naar de dramatische climax waartoe de confrontatie met het verleden onvermijdelijk zal leiden. Zoals de herinnering aan de woorden van Laura, dertig jaar geleden. 'Ik wou dat ik gewoon was. En ik wou dat Peter ook gewoon was.'
Ventoux gaat niet zozeer over wielrennen als wel over het wezen van vriendschap, met de gelijknamige col in de rol van louteringsberg die moet worden beklommen om die gecorrumpeerde vriendschap te kunnen herwinnen.
Wagendorp heeft een jongensboek (v/m) geschreven dat leest als een trein. Preciezer: als de wielertrein van de Raleighploeg die, eind jaren zeventig, begin jaren tachtig, negen van de elf ploegentijdritten in de Tour won.
Recensie
3: Van Petrarca tot Wagendorp: de Ventoux beklim je om terug te keren
Bron: HP/ de Tijd
Auteur van de recensie: Frank Heinen
Bron: HP/ de Tijd
Auteur van de recensie: Frank Heinen
Even een middeleeuwse dichter in een dagelijkse sportcolumn
frommelen: Op 26 april 1336 begint Francesco Petrarca aan zijn klim naar de top
van de Mont Ventoux. Twintig uur later arriveert hij er. Het is precies 650
jaar voor het begin van het EPO-tijdperk en prestaties zijn nog menselijk.
Er is op die 26e april 1336 nog geen uitzichtpunt, geen
Simpson-monument, geen samentroepende
mannen van middelbare leeftijd die het ontegensprekelijke verval te lijf gaan
met een trainingsschema van een huisarts, een veel te dure racefiets en een
doel: de top halen (eigenlijk bedoelen ze: weer jong worden).
Er is alleen het uitzicht, datgene waarvoor Petrarca de hele
onderneming is begonnen: hij wil boven zien hoe het er beneden uitziet.
‘s Werelds eerste wielrenner
Petrarca’s beklimming is natuurlijk bovenal zwanger van
lyrische zinloosheid: dat van dat uitzicht, dat heeft ie er later in z’n – door
J.H. Leopold (ha, nog zo’n typische dagelijkse sportcolumnnaam!) in het
Nederlands vertaalde – brieven aan toegevoegd om het geheel nog enig
filosofisch verantwoord cachet te geven. Niet voor niets meldt Wikipedia over
Petrarca’s tocht naar de top: ‘wordt soms wel beschouwd als begin van het
toerisme en soms ook van de bergsport’.
Bergsport, toerisme; zaken die ieder nut ontberen behalve
het genot dat de beoefenaar er aan ontleent. Wie een berg beklimt, gaat nergens
heen, hoogstens uiteindelijk weer naar beneden. Wie op vakantie gaat, keert
vroeg of laat terug naar waar hij begonnen is: thuis. Daarmee is Francesco
Petrarca natuurlijk niet alleen de eerste toerist of de eerste bergbeklimmer,
maar vooral de eerste wielrenner aller tijden. Eeuwen voordat er sprake is van
zoiets als een fiets, heeft hij de ware Tourspirit al te pakken: het grootste
genot aan het beklimmen van een berg is de totale nutteloosheid ervan.
Petrarca’s collega, de Noord-Europese lyricus Tim Krabbé, zegt hierover in zijn
geschriften: wie fietst, fietst ergens heen. Wie fietst op een racefiets,
fietst nergens heen.
Ik moest aan Francesco Petrarca denken toen ik gisteravond
de vier als kind in een ton vol literair enthousiasme gevallen boekhandelaren
van het DWDD-boekenpanel het Boek van de Maand hoorde verkiezen. ‘Winnaar’ was
Ventoux, Bert Wagendorps nieuwe roman. Ik vond dat om meer dan een reden leuk:
1) ik ken Bert Wagendorp een beetje en vind hem erg aardig, 2) Ik vind Bert
Wagendorp een groot columnist en een even getalenteerd stilist en 3) ik was een
halfuur daarvoor met lichte spanning in Ventoux begonnen.
Dat eerste is nu eenmaal zo en het tweede is een beetje een
sleetse stelling omdat eenieder die ik ken het met me eens is. Het derde
daarentegen behoeft misschien enige toelichting.
Van Petrarca tot Garate
Over de Ventoux is zo onnoemelijk veel geschreven. De mythe
rond de berg – toegegeven, een tamelijk forse helling in een verder akelig vlak
landschap met een haast onaardse top wegens gebrek aan enige vegetatie, waarvoor
men ooit het metaforische ‘maanlandschap’ heeft verzonnen (een beeldspraak die
ik verder zal proberen te vermijden; mijn kennis van het landschap op de maan
beperkt zich tot het geklungel aldaar van Kuifje en z’n vrienden) – is
inmiddels groter dan de berg zelf. Zo gaat dat, met mythes: de fictie moet de
werkelijkheid overtreffen, waarom zou er anders fictie nodig zijn? En toch: je
moet van goeden huize komen om nog iets aan de geschiedenis van een monster toe
te voegen, als fietsende columnist op pagina 2.
Simpson, Pantani, Armstrong, Merckx, Garate, Petrarca;
allemaal hebben ze er hun sporen achtergelaten, allemaal hebben ze iets
onvervreemdbaars toegevoegd aan een geschiedenis die haar eigen roman geworden
lijkt. De grootste renners, dichters, romanciers hebben zich over de Ventoux
gebogen als natuurkundigen over de Snaartheorie, er zijn prachtige
non-fictiewerken en sites (www.dekaleberg.nl) over volgeschreven, er zijn
cohorten Petrarkisten en duizenden al even lyrische wielerjournalisten op geweest,
als toeristen op de plaatselijke kathedraal. Ik-weet-niet-hoeveel
amateurrenners naar boven gekrabbeld, af en toe omziend of de midlifecrisis ze
al terrein aan het goedmaken was. En allemaal namen ze hun pet af voor Tom
Simpson, die zich als een van de weinigen niet aan de wet van Tim Krabbé hield:
hij fietste niet nergens heen, maar juist naar het grote Niets.
Fietsen naar vroeger
Nu, 46 jaar
na Simpson, is er Ventoux. Literatuur over een berg die zich op allerlei
manieren aan de werkelijkheid tracht te onttrekken. Ik probeerde het
klaterende enthousiasme van de DWDD-panelleden uit mijn geheugen te gummen en
las, las, las. Tot ver voorbij de deadline van dit stukje. Tot ik moest stoppen,
omdat je niet al het fijne ineens moet willen opschrokken. Tot ik het nog niet
uit had, maar het wel begon te doorgronden en opeens begreep dat je de Wet Van
Krabbé rekkelijk is en je op een racefiets toch wel degelijk ergens heen kan
fietsen, liefst bergop: naar vroeger.
Recensie
4: Met vrienden de berg op
Bron: literair weblog Tzum
Auteur van de recensie: Coen Peppelenbos
Auteur van de recensie: Coen Peppelenbos
Misdaadjournalist Bart Hoffmann komt na zo’n dertig jaar
weer in contact met Laura, het meisje op wie hij in het begin van de jaren
tachtig verliefd was. De twee maakten deel uit van een vriendengroep van zes,
die na het dodelijke ongeluk van de jonge dichter Peter, bij de afdaling van de
Mont Ventoux, uiteenviel. De vier mannen: een frauderende wetenschapper, een
eigenaar van een reisbureau op z’n retour, een misdadiger en de journalist
besluiten vanuit de omgeving van hun jeugd in Zutphen opnieuw naar de berg voor
wielerfanaten te trekken waar ze herenigd zullen worden met Laura die ze sinds
het fatale ongeval nooit hebben weergezien.
Ventoux van Volkskrantcolumnist Bert Wagendorp is een
makkelijk te lezen boek volgens een beproefd recept: een reünie van oude
vrienden moet ervoor zorgen dat een gebeurtenis uit het verleden alsnog
verwerkt kan worden. Maar
bovenal is het een boek over het verglijden van de tijd en de duurzaamheid van
vriendschap: ‘samen fietsen is vriendschap, liefde en verbondenheid
tezamen.’ Elders: ‘Nergens is het gevoel van vriendschap en loyaliteit zo sterk
als bij een groepje mannen op de fiets.’ Of:’Hechte vriendschap is een
regenboog.’ Van die vrienden die ‘ouwe rukker’ tegen elkaar zeggen. Om het nog
duidelijker te maken, herhaalt Wagendorp het voor de zekerheid: ‘Vrienden.’
Het nadeel
van Ventoux is de expliciete beschrijving van alles. De gevoelens worden
je op een presenteerblaadje gebracht: ‘Ik kon een weemoedig gevoel niet
onderdrukken.’ Zangers, schrijvers en films worden van uitleg voorzien. Dat
Petrarca, die ooit de Mont Ventoux beklom, zijn gedichten voor een Laura
schreef mag bekend zijn, in Ventoux licht Wagendorp die overeenkomst uitgebreid
toe. Als de mannen de Col de Madeleine opgaan wordt direct de link met Proust
gelegd en al fietsend gevraagd: ‘Waarom ben je hier? Herinneringen tot leven
wekken?’ En dan hebben we Jan Kal, Tim Krabbé en de verhalen over Tommy Simpson
nog niet eens genoemd.
Ondanks al die literaire verwijzingen heeft de roman meer
weg van een literaire thriller. Waarom reed Peter destijds als een bezetene de
berg af? Op die vraag moet een antwoord komen en Wagendorp zorgt er met een
paar verrassende wendingen op het einde voor dat er toch sprake is van ‘happy
end’. Er is meer duidelijkheid over het verleden gekomen en de vriendschap
blijft ook na dertig jaar overeind. Ventoux is geschikt voor de lezer met
sentimentele gevoelens bij de jaren zeventig en tachtig, die houden voor
onbeschaamde jongensromantiek en een liefde voor wielrennen hebben. Een echt
vakantieboek.
Recensies Geachte heer M.
Recensie 1:
“Herman Kochs 'Geachte heer M.' is pakkend vanaf de eerste alinea”
Bron:http://www.parool.nl/parool/nl/14628/RECENSIES/article/detail/3651423/2014/05/08/Herman-Kochs-Geachte-heer-M-is-pakkend-vanaf-de-eerste-alinea.dhtml
Auteur van de recensie: Dries Muus
Auteur van de recensie: Dries Muus
In de roman 'Pictures from an Institution'
laat de Amerikaan Randall Jarrell zijn hoofdpersoon stilstaan bij het
afschuwelijke werk van een avant-gardistische beeldhouwster: 'It's ugly, but is
it art?' Je krijgt het idee dat sommige professionele lezers ook zo naar boeken
kijken. Het is saai, maar is het literatuur? Omdat ze spannend zijn, worden de
romans van Herman Koch vaak weggezet in categorieën als lectuur, misdaad,
thrillers. Op zichzelf zou het weinig uit moeten maken hoe een boek wordt
bestempeld, als er niet zo'n nadrukkelijk waardeoordeel uit sprak. Neerbuigende
complimenten: vermakelijk vakwerk. Het is een goed boek, maar het is geen
literatuur.
'Geachte heer M.' is pakkend vanaf de eerste alinea. M. is een oude schrijver. Ooit succesvol, een paar bestsellers, inmiddels dreigt de vergetelheid. Niet dat hij zich daar heel druk om maakt. Hij heeft een prachtige jonge vrouw en een dochtertje, hij heeft de restanten van de roem, hij schrijft acceptabele boeken over de oorlog. Voor zijn grootste succes, 'Afrekening', verplaatste hij zich in een waargebeurde verdwijningszaak, met in de hoofdrollen twee scholieren en een leraar van het vreselijkste soort - de vlotte jonge man, die niet alleen een leraar is, maar ook een vriend.
Eufemistische toon
Kochs roman begint met een brief aan M. Een brief van M.'s onderbuurman. Of nou ja, brief - in elk geval richt de buurman zich tot M. De dreiging zit 'm voor een groot deel in de eufemistische toon. Dat hij 'bepaalde plannen' heeft met M. Dat hij denkt aan M.'s douchende vrouw: 'Het water stroomt langs haar hals omlaag. U kunt gerust zijn, ik zal niet nader in detail treden over waar ik vervolgens aan denk.' Een hele geruststelling.
In de eerste hoofdstukken lijkt de buurman zo uit een roman van Patricia Highsmith weggelopen - nog zo'n auteur die weggezet wordt in 'lichtere' genres, terwijl je je best moet doen om literaire collega's te vinden die betere boeken schrijven. Plagerig, cliffhanger na cliffhanger, onthult Koch dat de buurman geen willekeurige bijna-psychopaat is. Hij weet veel van de verdwijningszaak, die heeft zijn leven overhoop gegooid, en het is tijd om zijn kennis te delen. Langzaam komen we te weten wat er nou precies gebeurd is tijdens de verdwijning, en de maanden daarvoor. We volgen de betrokkenen, in een Jonathan Franzenachtige structuur: vijf korte, overlappende romans, met verschillende vertellers.
Boekenbal
Misschien nog wel het sterkst, in ieder geval het scherpst, zijn de hoofdstukken rondom M.'s vrouw, een erg bevredigende afrekening met literaire kringen, met de beschrijving van het Boekenbal als hoogtepunt: 'Voordat de eigenlijke voorstelling begon, kwamen er eerst nog een paar toespraken. Daar zat niemand op te wachten. De toespraken werden gehouden door grijze mannen in pakken die van tevoren aankondigden het 'niet te lang' te zullen maken' Dit is typisch Herman Koch. De vileine, rake beschrijving, afgemaakt met een perfect gekozen citaat.
Hij maakt de types die hij beschrijft belachelijk, en tegelijkertijd geeft hij hen de ruimte om zichzelf belachelijk te maken. 'Geachte heer M.' is niet alleen spannend, maar ook regelmatig goed voor een schaterlach. Het zal dus wel geen literatuur zijn.
'Geachte heer M.' is pakkend vanaf de eerste alinea. M. is een oude schrijver. Ooit succesvol, een paar bestsellers, inmiddels dreigt de vergetelheid. Niet dat hij zich daar heel druk om maakt. Hij heeft een prachtige jonge vrouw en een dochtertje, hij heeft de restanten van de roem, hij schrijft acceptabele boeken over de oorlog. Voor zijn grootste succes, 'Afrekening', verplaatste hij zich in een waargebeurde verdwijningszaak, met in de hoofdrollen twee scholieren en een leraar van het vreselijkste soort - de vlotte jonge man, die niet alleen een leraar is, maar ook een vriend.
Eufemistische toon
Kochs roman begint met een brief aan M. Een brief van M.'s onderbuurman. Of nou ja, brief - in elk geval richt de buurman zich tot M. De dreiging zit 'm voor een groot deel in de eufemistische toon. Dat hij 'bepaalde plannen' heeft met M. Dat hij denkt aan M.'s douchende vrouw: 'Het water stroomt langs haar hals omlaag. U kunt gerust zijn, ik zal niet nader in detail treden over waar ik vervolgens aan denk.' Een hele geruststelling.
In de eerste hoofdstukken lijkt de buurman zo uit een roman van Patricia Highsmith weggelopen - nog zo'n auteur die weggezet wordt in 'lichtere' genres, terwijl je je best moet doen om literaire collega's te vinden die betere boeken schrijven. Plagerig, cliffhanger na cliffhanger, onthult Koch dat de buurman geen willekeurige bijna-psychopaat is. Hij weet veel van de verdwijningszaak, die heeft zijn leven overhoop gegooid, en het is tijd om zijn kennis te delen. Langzaam komen we te weten wat er nou precies gebeurd is tijdens de verdwijning, en de maanden daarvoor. We volgen de betrokkenen, in een Jonathan Franzenachtige structuur: vijf korte, overlappende romans, met verschillende vertellers.
Boekenbal
Misschien nog wel het sterkst, in ieder geval het scherpst, zijn de hoofdstukken rondom M.'s vrouw, een erg bevredigende afrekening met literaire kringen, met de beschrijving van het Boekenbal als hoogtepunt: 'Voordat de eigenlijke voorstelling begon, kwamen er eerst nog een paar toespraken. Daar zat niemand op te wachten. De toespraken werden gehouden door grijze mannen in pakken die van tevoren aankondigden het 'niet te lang' te zullen maken' Dit is typisch Herman Koch. De vileine, rake beschrijving, afgemaakt met een perfect gekozen citaat.
Hij maakt de types die hij beschrijft belachelijk, en tegelijkertijd geeft hij hen de ruimte om zichzelf belachelijk te maken. 'Geachte heer M.' is niet alleen spannend, maar ook regelmatig goed voor een schaterlach. Het zal dus wel geen literatuur zijn.
Recensie 2: “'Geachte heer M.' en de
mythe van het schrijverschap”
Bron: http://www.vn.nl/Artikel-Literatuur/Geachte-heer-M.-en-de-mythe-van-het-schrijverschap.htm
Auteur: Jeroen Vullings
Auteur: Jeroen Vullings
De nieuwe
Herman Koch begint ouderwets kochiaans met een stalker, maar later raakt de
roman uit balans. Zeker als Mulisch en Nooteboom gaan vechten.
Geachte heer M. lost al op de eerste bladzijden de
belofte in van een langverwachte, nieuwe Koch – de schepper van Het diner en
Zomerhuis met zwembad.
Meteen belanden we in het universum van de dubieuze, spannende ik-verteller.
Deze hoofdpersoon is geen beschermende vader die morele grenzen overschrijdt en
zelfs doodt. Het morele dilemma geldt nu niet het geweten. Het ongemak schuilt
ditmaal in het voyeurisme van de ik-persoon, die later Herman blijkt te heten.
Herman stalkt om persoonlijke redenen zijn bovenbuurman, de beroemde schrijver
M.
Die M. is
een Groszschrifsteller op leeftijd, zijn succes is tanende. Jongeren kennen hem
niet meer. Wel heeft hij een piepjonge vriendin en een dochtertje. Hij is
grotendeels naar Harry Mulisch gemodelleerd. Niet geheel, want in Kochs roman
staat hij voor de oude generatie die teert op oude roem en het literair niet
meer ‘heeft’. Ongewis blijft daarentegen wie Herman is. Vooralsnog de
griezelige buurman, die iets duisters van plan is. Hij verklaart M. nieuw
vertelmateriaal te willen aanreiken.
Meteen zie
je een roman voor je oprijzen waarin een geheim uit het verleden de schrijver,
zijn leven of tenminste zijn werk zal ontwrichten. Koch doseert daarin, hem
toevertrouwd. Hij bouwt de
spanning op in korte hoofdstukken, geeft niets prijs en houdt ons aangelijnd
met voorproefjes. Als Herman ook nog de in Zeeland vakantievierende
vrouw en dochter van M. opspoort en tijdens een dreigend onweer in zijn auto
krijgt, verwacht je iets ergs. Met die cliffhanger eindigt dat hoofdstuk.
Maar Koch
doorbreekt deze lezersverwachting door daarna een lang romandeel te schrijven
dat zich decennia daarvoor afspeelt op de middelbare school van de verteller.
Scholier Herman, een buitenbeentje, heeft de hots voor de mooie, manipulatieve
Laura. Haar vader is een bekend, grootverdienend, schuinsmarcherend praathoofd
van de publieke omroep. Haar moeder ondergaat zijn strapatsen gelaten om ’s
avonds met manlief en een glas wijn op de bank een boek te lezen, samen. Laura
neemt de klasgenoten, inclusief de zielig bevonden Herman, mee naar hun
vakantiehuis in Zeeland – jawel, hetzelfde huis dat M. jaren later zal kopen.
Het verhaal
wordt nu niet meer chronologisch verteld, als in Zomerhuis met zwembad. Koch
zet daarmee de benauwende deur open, laat zijn stalker en M. even voor wat ze
zijn, en toont de altijd vitale wereld van de middelbare school, die in zijn
optiek (vanaf Red ons, Maria Montanelli) in het leven is geroepen om van
scholieren middelmatige mensen te maken. Dit scholierendeel, waarin de
nietigheid en macht van onbeduidende, uitgebluste, tirannieke of te jofele
leraren kritisch wordt bezien, heeft als moraal: pubers zijn te leuk, slim,
spannend, creatief en levendig voor de mislukkelingen die voor de klas staan.
Diezelfde rebelse blik was in het voorafgaande deel gericht op de oudere
schrijversgarde van M., op liefhebbers van literaire wandelingen, op
bibliothecaressen. Oud is niet vet, kortom. Koch boort een nieuw publiek aan:
de Holden Caulfields van deze tijd, cum suis. Jongeren.
Ook in het
Zeeuwse verleden staat het verhaal niet stil. Daar verdwijnt in een sneeuwnacht
een leraar. Volgens de verteller een lúl, want behept met pseudo-identificatie,
die het als gezinsvader aanlegt met een minderjarige leerlinge. De lezer
vermoedt nu een thriller naar beproefd kochiaans recept. Zal vele jaren later,
in de zomerstormmiddag, ook M.’s vrouw verdwijnen? Heeft Herman zijn
rivaal-in-de-liefde, geschiedenisleraar Jan Landzaat, vermoord? Hoe verhoudt
zich dat tot de schrijver die hij stalkt?
Maar nee. Want meer dan een thriller en een
verhaal over de grenzen van de moraal, is Geachte heer M. een boek over de mythe van het
schrijverschap, het spel met de waarheid in een plot, de verantwoordelijkheid
van de schrijver voor leven en dood van personages, de willekeurige
beslissingen, romaneske amoraliteit. En over de zwaar drukkende last van ouders
voor hun kinderen.
Het lijkt
alsof Koch zelf in Geachte heer M. zijn succesvolle procedé in de twee romans
die hem internationaal succes brachten onder de loep neemt. De schrijver is
almachtig, maar wiens waarheid vertelt hij? Heeft hij het recht om de waarheid
te verdoezelen?
Al snel
stappen we daarom in deze roman uit het hoofd van de goed doserende
thrillerverteller Herman die zijn buurman stalkt. De volgende hoofdstukken
hebben andere stemmen. Van scholieren, van de leraar, van de schrijver M., weer
van Herman, soms in de ik-vorm, soms spreekt een alwetende verteller. De roman
raakt zodanig uit balans dat als eerste de suspense wegebt. Dat roept de vraag
op wat meesterplotter Herman Koch na dat strakke begin bezielde. Hij breekt met
de thrillerachtige inzet om lang uit te wijden over de onderlinge psychologie
binnen een smartphoneloze schoolvriendengroep. Prachtig gedaan, daar niet van,
maar de lijn met M. en zijn stalker wordt daarmee te dun. Dat de Zeeuwse
scholierenbelevenissen in latere hoofdstukken nog eens herhaald worden in het
relaas van leraar Landzaat, laat de roman nog meer verwateren. Natuurlijk, die
repetitie is nodig voor het spel met de mogelijke interpretaties van de
waarheid, maar de waarheid is lang niet meer zo boeiend als in het begin. Of de
leraar vermoord is of zelf verdween, is bij zo’n onbeduidend personage van
minder belang, het maakt niet meer zoveel uit en de verdachte Herman is in zijn
verleden als scholier veel interessanter dan in zijn huidige hoedanigheid als
dadenloze stalker.
Er zit meer
in Herman de scholier. Hij kondigt al in zijn gedrag de nieuwe digitale tijd
aan, door met lak aan privacy en moraal te filmen wat hij ziet. Zijn film heeft
vast niet zomaar de titel Het leven voor de dood, een verwijzing naar Louis van
Gasterens gelijknamige documentaire uit 1983 over de destructieve kunstenaar
Hans van Sweeden. En juist die onconventionele Herman-de-scholier, die drama
belooft binnen Kochs roman, eindigt tegen het slot als een schaduw van M. In de
zwakste hoofdstukken begeleidt Herman hem naar het Boekenbal. Die begeerde
wereld wordt voor de niet ingevoerde lezer schools inzichtelijk gemaakt. Wat
daaruit beklijft, is de aloude litanie van een geblaseerde schrijver. Jammer.
Dat stuk slaat de roman uit het lood. Zeker als ‘Mulisch’ (M.) en ‘Cees
Nooteboom’ (N.) met elkaar gaan vechten. De reden waarom overtuigt niet. De
oudjes matten vooral omdat Herman Koch iets af te rekenen heeft, lijkt ’t nu.
Onbegrijpelijk. Koch heeft internationaal meer bereikt dan veel vaderlandse
collega’s en juist hij keert naar de grachtengordel voor een kleine ravage, die
zijn roman schaadt.
Na het
Boekenbal wordt de roman grofmazig afgedicht. Te veel losse eindjes, veel blijft onduidelijk, zelfs rond
een als ontknoping bedoelde herinnering tijdens een comatoestand, tja.
Misschien kan deze roman nog het best worden bezien
als een antwoord op de Amerikaanse recensie van Het diner waarin Koch als
amoreel en discriminerend is neergezet. Welnee, zegt Geachte heer M., het schrijverschap is geen
misdaad, geen rechterlijke macht of morele instantie. Het is menselijke drift,
toeval, feitjes en geknutsel met alle onbetrouwbare kanten van een verhaal.
Recensie 3: “Pas op, laat u zich er
niet in luizen”
Bron: NRC
Handelsblad
Auteur: Thomas de Veen
Auteur: Thomas de Veen
In de onverwacht weerbarstige roman
'Geachte heer M.' wordt een vernuftig spel gespeeld met verwachtingen die
ingeslagen verhaallijnen en psychologische achtergronden scheppen.
Men neme: een mysterieuze verdwijning
van een jonge geschiedenisleraar, die net een kortstondige affaire met een
leerlinge achter de rug heeft en haar stalkt. Voeg daarbij een schrijver, het
arrogante alfamannetje op de literaire apenrots. De onderbuurman van deze
schrijver M. bindt de verhaallijnen samen.
Het had het recept kunnen zijn voor een
thriller. Maar: 'De ingrediënten liggen klaar op het aanrecht. Nu de maaltijd
nog', zegt schrijver M. op driekwart van Herman Kochs Geachte heer M.,
tijdens een interview over zijn werk. Waarmee hij maar wil zeggen: welk diner
je bereidt, ligt met de keuze voor de ingrediënten nog niet vast. Die stelling
zou zo op Geachte heer M. zelf kunnen slaan.
In Kochs nieuwe roman voelen de
verhaalingrediënten thrillerachtig en bekend aan. Dat begint al met die
onderbuurman. Hij schrijft een brief aan zijn literatuurbuur, op ingehouden
toon, maar des te gevaarlijker: 'Ja, ik heb bepaalde plannen met u, meneer M. U
denkt misschien dat u alleen bent, maar vanaf vandaag ben ik er ook.' Dat doet denken aan die dreigende,
maar door beschaving beteugelde toon van de middelbare mannen uit Kochs vorige
romans Het diner (2009) en Zomerhuis met zwembad (2011).
Schijnbeschaving was het, een korset voor hun agressieve inborst. In de loop
van die romans brak de hufter los.
En er
is dat andere ingrediënt: het scholierenverhaal, dat sterk herinnert aan Kochs
debuut Red ons, Maria Montanelli (1989). In dat boek rekende een
giftige puber af met de middelmatigheid die hem omringde - en nu schrijft Koch
weer over meedogenloze scholieren: 'Ondertussen heeft de bange leraar het dierlijke
instinct in ons wakker gemaakt. Dieren kunnen angst van een kilometer afstand
ruiken. Binnen de kudde is de aardige leraar het zwakke exemplaar.'
Lerarensterfte
Maar Koch dist in Geachte heer M.
een ander verhaal op. Geen Het diner 2, niet weer die 'truc' met een
latente hufter, en ook geen herneming van Montanelli. En het is óók niet
echt de versleutelde afrekening met het literaire circuit die alle
Koch-interviews er de afgelopen dagen van maakten. M. zou voor Harry Mulisch
staan, en afgunstige collega N. zou best eens Cees Nooteboom kunnen zijn - maar
zo incrowd als dat klinkt is het boek niet. Cruciaal aan Geachte heer M.
is dat de verwachte thrillerachtige roman eerder een 'antithriller' blijkt.
Knoopt hij alle lijntjes uiteindelijk aan elkaar? Niet echt. Overwint het goed
het kwaad, of het kwaad het goed? Niet helemaal duidelijk.
De
roman leest wel als een thriller - met zinnen vol voortekenen en
bijbedoelingen. De taal is Kochiaans helder en pretentieloos; de structuur is die van een plot
driven thriller, met perspectiefwisselingen die het verhaal van
verschillende kanten belichten.
Schrijver M. heeft in het verleden een
boek ( Afrekening) geschreven over twee tieners die hun leraar
ombrachten - gebaseerd op een verhaal over een nooit opgehelderde verdwijning.
Nota bene: M. speculeerde de verdachtmakingen erbij, bewijs had hij niet.
Eén van die tieners was het nieuwe
vriendje van het meisje met wie leraar Jan Landzaat een affaire had - en de
laatste die Landzaat in levenden lijve zou hebben gezien. Die tiener van toen
is de onderbuurman van nu. Hij komt verhaal halen, of eigenlijk: verhaal
brengen. Hij wil feiten toevoegen en zo rechtzetten wat M.'s Afrekening
kromtrok.
Koch weidt daarover uit in lange
flashbacks naar een middelbare school waar 'grote lerarensterfte' heerst. Een
natuurkundeleraar sterft voor de klas, een wiskundeleraar verongelukt en dan
verdwijnt ook nog leraar Landzaat. Verdacht. Nog verdachter wordt het als je de
betrokken tieners leert kennen - ook die verhaallijn wordt breed uitgemeten.
Koch beschrijft hun gesprekken, hun Übermensch-achtige meningen, hij
toont de sardonische experimentjes die ze uithalen: ze fingeren epileptische
aanvallen, nieuwsgierig naar de reacties van het onbenullige burgervolk.
Immorele tieners ( Diner!) +
zwakke leraar ( Montanelli!) die ook nog een jong meisje verleidde =
moord.
Toch? Of niet? Geachte heer M.
drijft op die herkenning, maar speelt met de verwachtingen die ingeslagen
verhaallijnen en psychologische achtergronden scheppen. Als je eenmaal op een
gedachtespoor zit, vergt het veel om daar weer vanaf te komen, weet Koch. Het
boek begint niet toevallig met: 'Iedereen die zichzelf of anderen in een of
meerdere personages uit dit boek meent te herkennen heeft waarschijnlijk
gelijk' - maar wie er simpelweg afrekeningen met Mulisch of Nooteboom in leest,
laat zich er meteen inluizen.
De naam van de onderbuurman/tiener
blijkt namelijk ook nog Herman te zijn - een autobiografische hint? Inderdaad
is Geachte heer M. onmogelijk los te lezen van het internationale succes
van Het diner of van de persoon Koch, wereldwijd de meest succesvolle
Nederlandse schrijver van het moment. Dat die context zich opdringt, komt niet
alleen door die literaire satire - Koch is satirisch goed op dreef, maar
schreef ook wel eens bijtendere sneren naar de opgeklopte nep in onze
maatschappij. Belangrijker is het literaire zelfonderzoek dat hij lijkt uit te
voeren. De wereld omarmde hem én keurde hem af om zijn thrillerachtige, maar
on-literaire suspense. Prees en laakte hem om zijn morele provocaties.
Maar wat betekenen die uiteindelijk?
Veranderen ze mensenlevens?
Niet-rechtlijnige literatuur
Met
dit boek lijkt Koch te willen terugkeren naar de niet-rechtlijnige literatuur.
Geen maatschappelijke provocaties meer. Veelzeggend: tijdens een
bibliotheekoptreden zegt M. iets balorigs over goed en fout tijdens de Tweede
Wereldoorlog, maar de precieze inhoud daarvan vermeldt Koch niet. Hetzelfde
doet hij met M.'s 'foute' opmerking over het verzet, op tv, voorafgaand aan het
Boekenbal. Het gevolg van de opmerking: een literair handgemeen in de
wandelgangen van het Bal, tussen de mastodonten M. en N.
Betekent niets, lijkt Koch daarmee te
zeggen: niet welke provocaties er klinken, maar enkel dát er geprovoceerd wordt
is van belang. Zo voert M. ook maar een kunstje uit, terwijl hij nooit eens
schrijft over zijn hartenpijn, over zijn vroeg gestorven moeder. Alles in zijn
oeuvre klopt zo mooi omdat dat nou eenmaal lekkere romans oplevert. De
consequentie is dat hij aan een ingewikkelde werkelijkheid geen boodschap heeft
- ook niet aan de onwaarschijnlijke waarheid rond Landzaats verdwijning.
Herman, die de moord zou hebben gepleegd, is daarvan het slachtoffer.
Is dat beschaving, geachte heer M.? De
werkelijkheid geweld aandoen met een geconstrueerd verhaal, om zo, vanaf
veilige hoogte, een morele kwestie aan de kaak te stellen? Geachte heer M.
gaat over het gevaar van dat soort framing en roert zo toch nog op
intelligente wijze een actuele kwestie aan: de pijnlijke slachtoffers van geframede
verhalen, Lucia de B., nog-niet-veroordeelde pedofielen, privacylekkage. Als
een verhaal eenmaal een verdachte kant op wijst...
Herman is zo'n slachtoffer. Hij staat
voor de ingewikkelde waarheid - en Koch ook. Dat maakt Geachte heer M.
die 'antithriller': complex, rafelig, ongewis. Je kunt je afvragen of alle uitweidingen over de scholieren
en over M.'s poëtica voor de plot noodzakelijk waren, maar ze passen volledig
bij het verhaal dat Koch ditmaal vertelt, in een geraffineerde, onverwacht
weerbarstige en niettemin prikkelende roman.
Als een verhaal eenmaal een verdachte
kant op wijst...
Recensie 4: “Jaloers
schrijver”
Bron: Elsevier
Auteur: Irene Start
Auteur: Irene Start
In
interviews de afgelopen jaren maakte Herman Koch er een nummer van: hij is een
auteur die werkt zonder structuur. Het liefst schrijft hij zonder te weten waar
het verhaal zal eindigen. Toch
geeft hij zijn nieuwe roman een nogal complexe structuur mee. Geachte heer
M. bestaat uit vier delen, die moeizaam in elkaar grijpen. En hoe
precies, dat begrijpt de lezer pas als hij het boek dichtklapt.
Hoever
gaat een schrijver voor een boek? Dat is een belangrijke vraag in deze roman.
Hoofdpersonage is 'M', een Harry Mulisch-achtige schrijver met een oeuvre
waarin hij de Tweede Wereldoorlog uitvent. Zijn boeken hebben kloeke titels als
Bevrijdingsjaar. Hij is - net als Koch zelf - een bestsellerauteur, al
hijgt de nieuwe generatie in zijn nek. Zijn beroemdste boek heet Afrekening.
De oorlog is daarin ver weg: het gaat over twee tieners die hun
middelbareschoolleraar uit de weg ruimen. Waargebeurd, het lijk wordt nooit
gevonden.
Het
schrijverschap is het hoofdthema van het boek, en dan vooral de jaloezie die
succes met zich brengt: hoe auteurs die het hebben 'gemaakt' heimelijk jaloers
zijn op nog beroemdere collega's. De zedenschets van het Nederlandse literaire
milieu, waarin overigens verder geen andere schrijver herkenbaar wordt
geportretteerd, levert aardige scènes op. Over lezingen in een openbare
bibliotheek met honderdtwintig flirtende middelbare vrouwen bijvoorbeeld. Maar
ook serieuzere, over hoe een schrijver kijkt. 'Het is iets wat niet tegen te
houden is, dit registreren van een overdaad aan details,' schrijft Koch over M:
'Het opzuigen van de details is puur dwangmatig.'
Het
thema van de bestsellerschrijver leidt ook tot een aantal hatelijke, nogal
gratuite passages over het circus waar een gevierde schrijver doorheen moet;
van acte de présence geven op het Boekenbal tot het interview met de zoveelste
journalist die de knipselmap heeft doorgeploegd. Ongetwijfeld uit het leven
gegrepen, maar het klinkt ook zeurderig en verwend.
De
tweede lijn in het verhaal, die gaat over een stel tieners op een middelbare
school, is spannender, donkerder. Misschien ligt dit onderwerp Koch ook beter; zijn satirische boek over
middelbareschoolleed uit zijn pre-bestsellertijd, Red ons, Maria Montanelli
(1989), was erg geslaagd. Koch beschrijft hier twee mooie tienermeisjes,
Laura en Stella. Om hen heen hangt een aantal jongens, onder wie de mysterieuze
Herman. Hij sjouwt overal een camera mee, haalt geintjes uit met leraren en
filmt hun reacties, beide meisjes zijn verliefd op hem. Laura is het meisje dat
hem uiteindelijk krijgt, via een affaire met een leraar weet ze Hermans
belangstelling te wekken. Dezelfde leraar die - afgewezen door Laura - vermoord
opduikt in de roman van M. Hier maakt Koch het erg ingewikkeld. Met
terugblikken probeert hij een broeierige sfeer te scheppen, maar zijn stijl is
weinig geraffineerd. Korte zinnen, snel thuis, dat typeert Koch. Dat tegen het
einde ook nog een kanteling volgt die al het voorgaande in een nieuw licht
plaatst, voelt als een kunstgreep. Zo'n schepje erbovenop is iets waarvoor Koch
zelf in dit boek waarschuwt: schrijvers werken maanden aan een verhaal,
vervelen zich vervolgens. Om de verveling te bestrijden, gooien ze er een
wending tegenaan, iets spectaculairs. 'Maar de kans is groot dat je met die
toevoeging het evenwicht van het boek in één keer om zeep helpt,' schrijft
Koch. Precies dat is wat hier gebeurt. Irene Start
Geen opmerkingen:
Een reactie posten